Wat is jachttraining

Bij jachttraining draait het vooral om appèl! De basis moet goed zijn. Er wordt van de hond verwacht dat hij netjes kan volgen en kan blijven liggen als hem dat gevraagd wordt, ongeacht hoe lang de begeleider weg is. Hij moet de wil hebben om te apporteren en natuurlijk beschikken over een goede neus om het wild of de dummy’s op te sporen. In feite wordt de hond opgeleid om met een jager mee te kunnen op jacht om het aangeschoten wild op te halen of op te zoeken voor het geval het wild “ziek” geschoten is of in dichte dekking is gevallen. Het betreft hier altijd z.g. “klein wild” zoals bijv. haas, konijn, fazant, eend, duif, gans.
Om de verschillende onderdelen aan te leren zijn er door Orweja een aantal gestandaardiseerde proeven bedacht die de hond moet beheersen. Of de hond het daadwerkelijk beheerst wordt getest op de z.g. KNJV proeven die vanaf juli t/m september overal in het land georganiseerd worden en waar men zich voor in kan schrijven.

De onderdelen zijn onderverdeeld in het C, B en A diploma


Het C diploma bestaat uit de onderdelen A t/m E:
  • A. los en aangelijnd volgen
  • B. vooruit sturen en komen op bevel
  • C. houden van de aangewezen plaats gedurende 2 minuten
  • D. apport te land (konijn)
  • E. apport uit diep water (eend)

Het B diploma bestaat uit de onderdelen A t/m E en:

  • F. verloren zoekapport uit de dichte dekking (eend)
  • G. markeerapport te land (eend)
  • H. apport over diep water (eend)

Het A diploma bestaat uit de onderdelen A t/m H en:

 

  • I. dirigeerapport te land (duif)
  • J. sleep van een verre loper over breed water (eend)

 

Voor elk onderdeel kun je maximaal tien punten krijgen en moet je minimaal zes punten hebben. Is het onderdeel onvoldoende uitgevoerd dan krijg je een nul. Valt er een nul in de C proeven dan heb je geen diploma echter, zijn alle C proeven voldoende maar in een B proef valt een nul dan krijg je nog wel een C diploma.

Om een B diploma te verkrijgen moeten dus ook de C onderdelen met goed gevolg afgelegd zijn. Om een A diploma te verkrijgen moeten alle onderdelen goed afgelegd zijn. Een hond gaat pas voor het A diploma trainen als de C en B onderdelen er goed in zitten en er al één of meerdere B diploma’s behaald zijn.

 

MAP’s (Meervoudige Apporteer Proeven)


jacht1Op een MAP worden zes dubbele apporteerproeven uitgezet: drie ’s morgens en drie ’s middags. De hond moet deze beide apporten binnen een bepaalde tijd binnen gebracht hebben. Per onderdeel kun je maximaal honderd punten verdienen en moet je minimaal vijfenvijftig punten hebben. Wanneer niet beide apporten binnen gebracht zijn of als de toegestane tijd overschreden is heb je een nul. Je maakt dan geen kans meer op een diploma. De MAP is onder te verdelen in MAP B en MAP A. Om aan een MAP te mogen deelnemen heb je minimaal twee KNJV B diploma’s nodig waarvan één met minimaal 68 punten. Bij een MAP wordt gebruik gemaakt van diverse soorten wild.

Orweja Working Test (OWT)


 

Definitie
jacht3

Een Orweja Working Test is een wedstrijd die tot doel heeft de werkkwaliteiten van de
verschillende apporterende rassen te testen, zonder dat daarbij op wild wordt gejaagd en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van dummy’s.

De OWT’s hebben in eerste instantie ten doel:
  • a. het beoordelen van de kwaliteit van het geleverde werk van de deelnemende honden.
  • b. het in wedstrijdverband vergelijken van de geleverde prestaties van de deelnemende honden.
  • c. ter voorbereiding t.b.v. deelname aan apporteer veldwedstrijden.
Op een OWT wordt het postgedrag zwaar beoordeeld. Steadyness op post is heel belangrijk!
Piepen:
Als de hond piept en dit wordt door de keurmeester vastgesteld betekent dit een onvoldoende voor de proef.
Inspringen:
Inspringen in elke vorm levert ook een nul op, het zogenaamde ‘houdbaar inspringen’ bestaat niet, dit is gewoon inspringen.
Inzetten:
De hond mag slechts eenmaal worden ingezet voor een apport, de hond even terughalen mag dus niet. Ook als de hond uit zich zelf terug aan de voet komt zonder apport levert een nul op.

Wat is zweetwerk / speuren


Bij zweetwerk wordt de hond opgeleid om een bloed-spoor te volgen van bijvoorbeeld een aangeschoten of aangereden stuk wild. Zweet is bloed van groot wild. Het gaat daarbij altijd om reeën, zwijnen enz. In Nederland wordt vaak gebruik gemaakt van teckels of de bayerische gebirgsschweisshund maar ook de Stabij wordt wel gebruikt voor dat werk al is dat nooit in Nederland maar wel in Scandinavië.

Bij speuren wordt de hond opgeleid om een menselijk spoor uit te lopen. Ook deze tak van sport is heel geschikt voor een Stabij. Zowel bij zweetwerk als bij speuren wordt niet geschoten en hoeft de hond niet te apporteren. Ideaal dus voor honden die wat gevoelig zijn voor geluid of die moeite hebben met het apporteren door bijvoorbeeld extreme prooidrift of juist te weinig prooidrift.

Beide disciplines kosten enorm veel energie. Een hond die een spoor heeft uitgewerkt is ’s avonds moe en voldaan. Hij heeft intensief moeten werken. Bij beide disciplines wordt er uitsluitend aan de lijn gewerkt.